Tibetaanse nomaden onteigend

Delen:
  1. In de provincie Qinghai worden zeker veertig Tibetaanse familie van hun land verdreven en onteigend door de Chinese autoriteiten vanwege de bouw van een vliegveld.
    De aangeboden vergoeding wordt als ontoereikend gezien, aldus Tibetaanse bronnen. (bron RFA)
    Het gaat om gezinnen in het dorp Chunga in de Tibetaanse provincie Chabcha.
© Pixabay

De nomaden in Tibet zijn van oudsher afhankelijk van hun vee om te overleven in barre omstandigheden. Zo eten nomaden die een kudde jaks hoeden van het vlees van de jaks, van de jakmelk maken ze boter die onder andere in de thee gaat, maar ook als brandstof dient voor lampen. Gedroogde jakpoep is voor het vuur waarop gekookt wordt en waarbij de nomaden zich warm houden.
Wol en uiteindelijk huiden zijn de grondstof voor tentstof en kleding.
Een paar keer per jaar worden genoemde producten en dieren op markten verhandeld, of geruild.

Nomaden worden in Tibet al jaren gedwongen door de Chinese overheid om in huizen in dorpjes te gaan wonen en om te scholen. Deze omscholing houdt uiteindelijk vaak weinig in en zo komt de beloofde (economische) verbetering voor deze families niet tot stand. Met valse beloftes worden hele groepen nomaden overgehaald/gedwongen hun traditionele leven op te geven. Woestijnvorming wordt vaak als argument aangevoerd, maar deze verzanding is juist deels ontstaan omdat het graasgebied per nomadenfamilie/groep werd beperkt en inderdaad een te klein gebied overbleef per kudde. Voorheen legden nomadengroepen enorme afstanden af met hun kuddes waardoor er geen risico op overbegrazing was.

(Onteigening: gedwongen overdracht aan de overheid)

De rondtrekkende volkeren in de Chinese provincie Qinghai, gedeeltelijk oud Tibet, voelen nu nog de gevolgen van eerdere pogingen hun op één plaats te laten wonen. Tijdens de politieke campagnes van Mao Zedong, werden de nomaden niet alleen gedwongen in een huis te gaan wonen, ze moesten ook akkers gaan bewerken. Ook probeerden de revolutionairen terrasvelden aan te leggen, in navolging van de modelcommune Dazhai, in de veel lagere en warmere provincie Shanxi. Tijdens de Grote Sprong Voorwaarts werden bomen omgehakt, omdat er dammen en irrigatienetwerken moesten worden aangelegd.
Het klimaat en het land bleek totaal ongeschikt voor akkerbouw en de poging een einde te maken aan het nomadenbestaan van de bevolking zorgde in Qinghai voor een woestijn die nu 400 000 hectare beslaat. De plaatselijke leiders planten er nu 340 miljoen bomen. Ze ontkennen ten stelligste ooit schade te hebben gebracht aan het Tibetaanse milieu. De provinciale autoriteiten verklaren dat de nomaden de armoede aan zichzelf te danken hebben. Ze zouden er te veel yaks op nahouden, en dat zou leiden tot overgrazing en erosie.
(bron Trouw, Laatste nomaden Tibet kiezen voor een veilig huis, A. Rozeboom 1998)

Bronnen: Radio Free Asia, Tibet.nu, Trouw