Het turquoise meer

Delen:

Voor mijn gevoel ben ik letterlijk beland op het dak van de wereld!
Het ene verpletterende vergezicht na het andere doemt op.
Ik kan de wolken bijna aanraken, zo hoog rijdt de bus door dit kale, maar grandioze landschap.
Het grote spandoek over de weg geeft aan dat de Kamba-La pas van 4640 meter is bereikt.
Tijd om even de benen te strekken. De ijle lucht maakt mij draaierig en ik heb hoofdpijn. Als dit de rest van de reis zo blijft, kan ik m’n lol op. Ik heb geen barstende koppijn, maar echt optimaal voel ik mij ook niet op deze hoogte. Gelukkig maakt het uitzicht op het mooie turquoise meer veel goed. Tashi vertelde in de bus al dat de turquoise kleur komt van het gruis, dat onder grote druk van de rotswanden afgesleten wordt. Dit wordt met het smeltwater afgevoerd naar het meer. Doordat het gruis licht van gewicht is, blijft het lange tijd in het water zweven. Dit, in combinatie met de inval van de zon, geeft het water de typische turquoise kleur.

Op de wegenkaart heeft het meer de vormen van de scharen van een schorpioen. Pelgrims doen er 7 dagen over om rond het meer te lopen. Ze geloven dat het meer, dat behoort tot een van de vier heiligste meren van Tibet, hen zegent en beschermt.
Het is de transformatie van een godin, die het meer heeft gemaakt.
Maar tegenwoordig kent het meer ook een schrijnende kant: de waterkrachtcentrale. Deze is gebouwd door de Chinese overheid in het kader van het drie-rivieren-dam-project. Tussen het meer en de Yarlung Zangborivier loopt een waterpompkanaal van zes kilometer lang. De vier turbogeneratoren leveren 90.000 kilowatt aan capaciteit. De waterkrachtcentrale heeft als gevolg dat het waterpeil daalt. Het daalt zo hard dat de natuur de waterdaling niet kan aanvullen. Verwacht wordt, dat als er niets aan gedaan wordt, het meer binnen 50 jaar opgedroogd zal zijn. Een oude wijsheid zegt, dat als het meer opdroogt, Tibet niet meer bewoonbaar is. Hopelijk wordt dit geen werkelijkheid!

Tashi drukt mij een stapeltje gekleurde longda papiertjes in mijn handen. Op elk papiertje staat een gebedsafdruk. Met een krachtige beweging gooi ik de papiertjes hoog in de lucht. Sommige worden een stukje met de wind meegenomen, anderen dwarrelen langzaam naar beneden richting het meer. Ik blijf de papiertjes met mijn ogen gehypnotiseerd volgen, totdat ze allemaal uit het zicht zijn verdwenen. Dan loop ik naar de andere kant van de weg. Ik zie nu pas echt goed hoe ruig het landschap is. Er groeit hier niets meer, alleen wat mossen. Langs het pad ligt een hoge stapel stenen met daartussen gebedsvlaggen, katha sjaals en bovenop een muts. Als je hier wat op de stapel achterlaat, zorgen de berggoden voor een goede reis. Mijn contributie aan de stapel is een ovale steen, die ik eerder op het pad heb opgeraapt. Hij viel op vanwege zijn perfecte vorm. Het lijkt wel een stilleven: de stapel op de voorgrond met daarachter de hoge bergen. Het is hier stil, op het ruisen van de wind na. Een alleen-op-de-wereld-gevoel bekruipt mij.

We rijden naar beneden naar de oever van het hoogstgelegen zoetwatermeer van de wereld. Hier volgt de bus de weg langs het meer. Behendig parkeert Sonam de bus voor nog een stop. Een grote steen bij het meer markeert de hoogte van 4442 meter. ‘Als je hier een torentje van de stenen maakt, wil je graag een keer op deze plek terugkomen’, zegt de gids tegen de groep. Aan de vele stapeltjes stenen te zien, ben ik niet de enige die dit een magische plek vindt en hier graag nog een keer terugkomt. Ik laat het koude water van het meer door mijn handen gaan. Dit betekent geluk. Je weet maar nooit! Nu ik dichter bij het water ben, heeft het weer een andere turquoise kleur, haast groen. Het is mooi om te zien dat de tinten veranderen wanneer de stand van de zon wijzigt.

Het is een vermoeiende dag door de lange zit in de bus en de oplopende hoogten. De landschappen zijn overweldigend, maar beginnen, hoe raar het ook klinkt, na een dag te vervelen. In de bus zit iedereen een beetje voor zich uit te turen of is zich alvast aan het inlezen over wat er te zien valt in Gyantse. Dit is het eindpunt van deze dag. Ik maak mij toch een beetje zorgen over de hoge bergen die nog gaan komen en hoe mijn lichaam hierop zal reageren.

Vlak voordat de bus van de weg draait om te stoppen, moet ik lachen om het verbodsbord langs de weg: het is verboden om te toeteren. Een grote trompet staat midden in het ronde bord. Duidelijker kan het niet zijn.
Tashi vertelt in de bus dat er van de Nojin Gangzanggletsjer steeds minder overblijft. Het ijs komt nog maar tot halverwege de berg, waar het een aantal jaren geleden nog tot aan de parkeerplaats kwam. ‘Elk jaar zie ik de grens verschuiven.’
Twee Tibetaanse meisjes, die zich extra mooi hebben uitgedost, probeer ik stiekem op de foto te krijgen, waarna ze meteen naar mij toekomen, omdat ze daar geld voor willen hebben. Sonam schiet mij te hulp en weet de prijs af te dingen tot een minimum. ‘If you don`t pay them, you get trouble’, zegt hij met een bepaalde blik in zijn ogen, waarna ik zonder vragen te stellen de meisjes het afgesproken bedrag betaal. Ze hebben de Tsering Kyilkhor Shamomuts op, wat voor een lang leven staat. Ik heb er een in het turquoise in Lhasa gekocht. Toen ik de verkoopster vroeg van welk dier het bont afkomstig was, haalde ze een kinderprentenboek met dieren tevoorschijn en wees het konijn aan.  Soms is het moeilijk om je hier verstaanbaar te maken, maar soms is het zo simpel.

Dit is een hoofdstuk uit het boek; Nepal & Tibet, goden en devotie, door Marieke Keurentjes -van den Brink, dat te koop is in de Tibetwinkel, Spuistraat 185A, 1012VN Amsterdam

alle foto’s Marieke Keurentjes- van den Brink